Redactie en uitgave: Historisch Archief Muiden. Burg. de Raadtsingel 32, 1398 BG Muiden.Tel.nr. 029426-4922

Special

 
Noot : In tegenstelling tot wat vermeld staat in De Sluiz-special april/mei 2009 "Foute forten" is het niet bekend dat er ooit NSB-ers en/of Duitsers gevangen hebben gezeten in Fort benoorden Spaarndam. Wel heeft in dit fort een afdeling van de Polizei Division gezeten welke waarschijnlijk de gevonden afbeeldingen heeft aangebracht. De overige teksten zijn ouder, zoals In het voorleden ligt het heden, in het nu wat worden zal.
 

   “FOUTE FORTEN”  

DE BEHANDELING VAN GEÍNTERNEERDEN IN FORTEN IN DE JAREN 1944 - 1949

Een verliefd stelletje op een landhek en een koe die de bloemen op de hoed van het meisje opeet. Muurschildering van gedetineerde NSB-ers in Fort Nieuwersluis. (Foto GK 2009)

 

DOOR GUUS KROON

 

INLEIDING

Op zaterdag 18 april en zondag 19 april waren de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie voor het eerst weer massaal open voor het publiek. Ook het Muizenfort in Muiden deed mee aan dit weekend. Vele belangstellenden bezochten de forten. Gidsen gaven rondleidingen en vertelden over het al dan niet roemruchte verleden van de verdedigingswerken. Soms werd er terloops verteld over de periode na de Tweede Wereldoorlog, toen de forten werden afgedankt en heel af en toe hoorde de geïnteresseerde bezoeker ook iets over NSB-ers en andere foute Nederlanders en Duitsers die in de jaren na de oorlog gevangen zaten in een aantal forten. De meeste mensen hebben geen idee van wat er zich afspeelde in die periode, ook de gidsen niet. Hier en daar zijn er muurschilderingen te vinden die de gevangenen achter lieten. Zij geven vaak een rooskleurig beeld van de sfeer die er zou zijn geweest. Vrolijke voorstellingen met een verliefd paartje op een landhek, een schaakspel met levende stukken en een kikker die voor ober speelt wekken de indruk dat het er een vrolijke boel moet zijn geweest. De werkelijkheid was totaal anders en bijna onvoorstelbaar in onze tijd. Uit onder andere deel 12, epiloog, eerste helft, van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van Dr. L. de Jong (SDU ’s Gravenhage 1988) blijkt het hier nu volgende beeld op te rijzen van onmenselijke omstandigheden en behandeling in diverse oude forten. In een dubbele betekenis “foute forten”   zou je kunnen zeggen.

                                                             GK

“Verboden te vissen” Een militair haalt een zeemeermin op met zijn hengel. Fort Nieuwersluis 2008.

DE NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Het Bureau Nationale Veiligheid (BNV), een onderdeel van het Militair Gezag (MG) dat na de Bevrijding in 1945 de dienst uitmaakte in Nederland, had twee ‘bewaringskampen’ voor politieke gevangenen bij Utrecht: Fort Honswijk en Fort Blauwkapel. Een citaat uit L. de Jongs boek: (pag. 503):

“Misstanden hebben zich in ’45 in tal van kampen voorgedaan. Men houde daarbij in het oog dat er in het gehele land meer dan tweehonderd kampen kwamen, dat de staf van het MG in Den Haag in de zomer van ’45 geen denkbeeld had waar de meeste lagen (van slechts ruim tienduizend van de ver over de honderd-duizend gevangenen waren midden juni ’45 de namen bij de staf bekend, hetgeen dan nog alle uit het bevrijde Zuiden meegebrachte gegevens insloot) en dat, aldus later van Bemmelen, een aantal van de kampcommandanten en ook hoofden van de POD’s (Politieke Opsporingsdienst, GK) zich volkomen onafhankelijk voelden en er lak aan hadden wat Den Haag zei.” Einde citaat.

Veel verzetsmensen, die in eerste instantie via de BS (Binnenlandse Strijdkrachten, GK) deel uit hadden gemaakt van het bewakingspersoneel, ergerden zich aan de tonelen die zij moesten gadeslaan en zochten een andere functie. Anderen bleven juist om wraak te nemen op de collaborateurs, die hen persoonlijk leed hadden berokkend. De tienduizenden gevangenen, mannen en vrouwen, zaten opgesloten in kazernes, tuchtscholen, huizen van bewaring en internaten, barakkenkampen in Westerbork, Amersfoort ,Vught en andere plaatsen, maar ook in de Scheveningse woonwijk Duindorp. Tenslotte waren er ook nog kampen ingericht in negen oude forten, waarvan er dus twee waren aangewezen aan het BNV.

Eind 1945 waren in ongeveer de helft van de kampen de sanitaire voorzieningen onvoldoende en in vele kampen waren de gedetineerden nog gelegerd op stro. Meubels waren er in de meeste kampen ook niet.

Een schaakspel, met een paard en een pion die elkaar bestrijden als in de middeleeuwen. ( Fort   Nieuwersluis 2008.)   

Mishandelingen

Volgens professor Belinfante, die onderzoek deed naar de toestand in de kampen, kwam het kort na de bevrijding vrijwel overal tot mishandelingen; incidentele en systematische.   Ook later in 1945 en in mindere mate 1946 hebben zich incidentele mishandelingen voorgedaan. Aan Belinfante werd van 69 kampen met zekerheid   bekend dat er mishandeld of althans geslagen is, maar hij noemde het waarschijnlijk dat dit getal hoger moet zijn. En citaat:

“De mishandelingen hadden een uniform patroon. Mensen werden naakt uitgekleed en geslagen of moesten rollen prikkeldraad om hun lichaam dragen, werden met blote voeten over prikkeldraad gejaagd, van trappen geduwd, met ploertendoders of met stokken op lichaam en hoofd geslagen. Opsluiting in donkere, vochtige cellen, vaak naakt en zonder bed of meubels, kwam herhaaldelijk voor. Gevangenen werden met het gezicht naar de muur gestompt. Veelvuldig werd de geweerkolf gebruikt om de gedetineerden op te jagen.”

Onder die 69 kampen waren er volgens Belinfante vier waar een regime “gericht op de ontkenning van de menselijke waardigheid (zeg maar: een sadistisch regime), korte tijd “virulent” in stand werd gehouden: De Scheveningse Strafgevangenis, het kamp in de Willem III-kazerne in Apeldoorn, het kamp te Vught en het kamp aan de Levantkade te Amsterdam (een loodsenkamp dat in gebruik werd genomen toen het Lloyd-hotel vol was.) Bovendien waren er zeven kampen waar het sadistische regime misschien in het begin minder fel was maar waar het veel langer heeft geduurd, “tot ruim in 1946”. Dit waren de kampen in Hoek van Holland, op Texel en in Finsterwolde, twee in Hilversum en de twee van het BNV: Fort Blauwkapel en Fort Honswijk, twee oorden waar toen ca. zeshonderd personen waren opgesloten.

Nederlandse Waffen-SS’ers in bewaringskamp Vught. (Uit: “Het Koninkrijk” deel 12, L. de Jong.)

Een ruimte in het Reduit van Fort Blauwkapel, waar in de periode 1945-1946 mensen

gevangen werden gehouden onder onmenselijke omstandigheden. (foto GK 2009).

Fort Blauwkapel

Een gevangene die in Fort Blauwkapel opgesloten zat van juni 1945 tot juni 1946 en die naar de mening van de commandant niet genoeg losliet, schreef later:

“Ik heb er tot december in de cel gezeten met niets dan een gescheurd onderbroekje en een flard van een hemd, anders totaal niets, ook barrevoets, en dat zonder verwarming en met als dagmenu niets anders dan ’s morgens vier a vijf kaakjes, ’s middags een halve liter koolsoep (water waarin hier en daar wat groens dreef)   en ’s avonds weer vier of vijf kaakjes. Daarbij voor drinken alleen water gedurende de eerste vier maanden, daarna theesurrogaat.

Het leven was barbaars geregeld. We werden om vier uur ’s morgens gewekt. Dan kregen we één voor één vijf minuten om ons snel te wassen en onze behoefte te doen. Daarna kon men soms weer een weinig liggen tot uiterlijk zes uur. Daarna moest men staan. In de cel was niets, buiten de krib waar men niet voor tien uur ’s avonds aan mocht komen. Er was geen krukje, geen tafeltje, geen eetgerei, geen zeep, geen handdoek, niets dan het eigen lichaam. Ik heb in zulk een cel een half jaar lang iedere dag van ’s morgens zes tot ’s avonds tien uur aan één stuk door gestaan en gelopen, zestien uur aan één stuk per dag. De noodzaak om overeind te blijven (het mocht niet anders), de kou en de honger dreven mij en de anderen in de andere cellen onophoudelijk voort. Ik weet nog goed, hoe ik daar liep, eindeloos voort, altijd maar heen en weer strompelend, rillend en bevend van uitputting, duizelend, en daarbij tranend en snikkend van de honger. Hoe wij dit uitgehouden hebben zonder te bezwijken is thans nog niet te begrijpen. Het was wel zeer hard.”

“Dat de vrouwen en meisjes die hier zaten, onder zulk een physieke druk vaak bezweken, kan men zich voorstellen. Ze kregen er eten door, ook beter goed en dekens. Ik zag door het rooster dat onder in de deur van mijn cel was, hoe ‘s avonds laat bewakers achter elkaar bij sommige Duitse en Hollandse meisjes naar binnen gingen. Het was een compleet bordeel, doch slechter dan de gewone bordelen, want het waren vreselijke kwellingen welke hier de meisjes zo ver brachten. Zelfs de commandant maakte hier gebruik van. Hij had er een meisje, dat hij regelmatig gebruikte, een spionne, die later in België gefusilleerd is geworden.”

Dwarsdoorsnede van fort Honswijk, door Lex Tempelman. De kelders zijn goed te zien in ’t midden.

(Uit: “De Nieuwe Hollandse Waterlinie in vogelvlucht” door Lex Tempelman en Chris Will, 2009).

 

Fort Honswijk

In Fort Honswijk was de behandeling niet veel beter. Hier werden gevangenen maandenlang in een verblijf gestopt dat onder meters aarde lag en waar het ijzig koud en vochtig was; de bezoek- en briefregeling die generaal Kruls in april ’45 had voorgeschreven werd er pas van mei ’47 toegepast.

Hoevele personen in de kampen het leven verloren, is niet precies bekend. Belinfante is bij zijn onderzoek tot ‘tussen dertig en veertig gevallen van gewelddadige dood’ gekomen – bovendien zijn minstens acht gevangenen omgekomen bij het mijnopruimen: Gevangenen uit Vught die zich in de zomer van ’45 voor dat werk ter beschikking hadden gesteld teneinde aan de kwellingen die hun in het kamp werden aangedaan, te ontkomen.

Van die tussen de dertig en veertig gevallen van gewelddadige dood hebben zich ten minste acht voorgedaan in de Harskamp, In dat kamp was de bewaking sedert de late zomer toevertrouwd aan een bataljon van de Stoottroepen, waarvan de vier compagnieën afkomstig waren van Zeeland; aan die vier werd een compagnie oorlogsvrijwilligers uit de Zaanstreek toegevoegd en het is, schijnt het, in hoofdzaak deze compagnie geweest die er een sport van heeft gemaakt om ’s avonds en ’s nachts dwars door de barakken te schieten. Bij een van die gelegenheden heeft een der gevangenen een soldaat op een der wachttorens horen roepen: “Vooruit jongens, drie voor een dub!” Ook door medische oorzaken zijn er gevangen bezweken. Tussen 1 januari 1946 en 1 september 1947 zijn er, volgens een rapport van justitie aan de Tweede Kamer in 1948, 274 politieke delinquenten in de kampen overleden. Het cijfer voor 1945 ontbreekt. In dat jaar deed zich in het kamp aan de Levantkade in Amsterdam een typhusepidemie voor. Er zouden daardoor meer dan tweehonderd-vijftig gedetineerden zijn bezweken. In Ommen ca. 120, deels in 1946. L. de Jong merkt op dat “niet alle kampcommandanten steeds naar waarheid hebben gerapporteerd.”

De kelder van het reduit in Fort Blauwkapel. (Foto GK 2009).

KAMPTOESTANDEN
(door dr. Van der Vaart Smit, uitgegeven door N.V. Keizerskroon, Haarlem 1949.)

Wat is waar en wat is niet waar of overdreven, dat is vooral ook de vraag bij een rapport dat verscheen in 1949. Dr. Van der Vaart Smit, die zelf als NSB-er opgesloten was geweest in een kamp, verzamelde sinds september 1944 honderden dossiers met misstanden. Omwille van de beperkte ruimte moeten wij ons beperken tot de gebeurtenissen in de forten. Ad van Liempt, oa eindverantwoordelijk voor de televisieserie “De Oorlog” die vanaf oktober 2009 zal worden uitgezonden, antwoordde op een vraag van het HAM naar de Kamptoestanden, na een lezing in het Verzetsmuseum in Amsterdam op 21 april j.l., dat het rapport van Van der Vaart Smit voor een groot deel berustte op waarheid. Hieronder volgen enkele citaten:

Pagina 18: “Nog erger was trouwens de strafcel van het Fort “Blauwkapel”bij Utrecht.   Hierin vertoefden regelmatig drie, vier, vijf of meer mensen. Het is een kelder waarin men komt door een luik in cel 5 en die vrij groot, onder een aantal cellen doorloopt. De bovengrondse cellen, de dusgenaamde donkere cellen, doen hun naam reeds alle eer aan. Maar in deze keldergevangenis komt in het geheel geen daglicht en het kleine electrische lampje was regelmatig stuk. Voorts stond er steeds meer dan een voet water in de cel, de matrassen waren geheel doorweekt, de muren bedekt met een dikke laag salpeter en witte schimmel en het verblijf was dan ook vreselijk. Deze kelder deed aan de beruchte keldergevangenis der GPOE, de Schlüsselburg bij Leningrad, denken. Hij was, terwijl de donkere cellen reeds onbewoonbaar waren, veel erger dan dit. Bovendien kreeg men er nooit middageten, slechts waterpap met brood, een enkele maal afgewisseld met wat cakes en een zeer zeldzaam stukje corned beef. In deze kelder hebben onder anderen “gewoond” de heren Wagenaar, oud-burgemeester van Tilburg, Broekhoven, Schuilenburg en Kruit. Geslagen werd er op Fort “Blauwkapel” veel door de bewakers V. en W. Overigens, ook deze kelder staat niet alleen. Ik noem de kelder van Fort Honswijk, tien meter onder de grond, waarin onder andere de heer Gemmeke woonde en – nog erger – dr. A. Grote van februari tot juli 1946, alzo gedurende vijf maanden, in het kolenhok moest verblijven, dat 1.50 m hoog, 80 cm breed en 2 m lang was, steeds in het pikdonker, behalve ’s nachts wanneer men hem met licht, zogenaamd ter controle, zelfs eens veertien malen in een nacht, kwam kwellen. Een enkele maal werd hij voor vijf minuten gelucht, docht dit was zeer   zeldzaam.”

Een ansichtkaart van het bastion Oud-Molen in Naarden uit de Eerste Wereldoorlog.

( Collectie HAM).

“In het kamp Oude Molen te Naarden zag de heer P. Bos, Rembrandtlaan 23   te Voorburg, in september 1945, een oude man van de wallen aftrappen. Daarna werd hij zo lang geslagen en geschopt tot hij dood was. In dit kamp lagen er ’s morgens meermalen mensen vanwege honger en uitputting dood in het stro, trouwens hier niet alleen. In dit kamp werd onder anderen de heer Bosman, Loosdrechtseweg 123 te Hilversum, zo afgeranseld, dat hij dagenlang niet meer kon opstaan. Zijn gehele lichaam was rauw en vol bloeduitstortingen. De gedetineerde arts dr Gejus van der Meulen beschikt over niets tot hulp, kon slechts constateren. Dit sprak nog sterker toen er tengevolge van de snelle vermagering ( het totale menu bestond uit twaalf biscuits per dag en een halve liter waterige soep) en de onhygiënische toestanden een dysenterie-epidemie uitbrak. De patiënten lagen op wat stro op de stenen vloer van een kazemat met een gemeenschappelijk blik water om zich in te wassen, en een benzinevat als WC. De eerste dode was de heer Koppen, een tweeënzestigjarige Hilversumse musicus. Later zijn de patiënten, dankzij de pastoor van Naarden, naar een ziekenzaal van de Weeshuiskazerne aldaar overgebracht.

(Vestingstad) Gorinchem

Te Gorinchemwerd iemand, een bejaard man, een oud-burgemeester, de geslachtsdelen herhaal-delijk op de grofste wijze mishandeld, terwijl zijn dochters gedwongen werden dit aan te zien! Deze ongelukkige, die dankzij een ijzeren gestel het meest ongelooflijke heeft kunnen doormaken, is maandenlang vreselijk afgeranseld, eenmaal levend begraven, een andermaal onder een plank gelegd waarover de overige gedetineerden in looppas marcheren moesten, naakt in prikkeldraad geworpen, aan de polsen opgehangen en naakt hierbij tevens enige uren lang met een puntige stok op de geslachtsdelen “behandeld”, naakt met een touw dat aan zijn geslachtsdelen gebonden was over de vloer gesleept, met honden- en kattendrek, dat men in een papier meebracht, de mond ingewreven en volgestopt, wat ongeveer vier weken lang hevige bloeddiarree veroorzaakte, enzovoort. De hier kort aangeduide mishandelingen zijn in de sententie van het bijzondere gerechtshof te Rotterdam ten volle vermeld en erkend – een uitzondering! De (ons natuurlijk bekende ) naam vermelden wij hier omwille van zijn familie niet ; de viezigheden zijn zelfs een schande om te noemen, laat staan ze te doorlijden. En wat denkt men van gevallen dat mensen – naakt - zich een gewicht van tien kilogram aan de geslachtsdelen zagen gebonden en zo moesten blijven rondlopen, uren lang!”

Ik heb een algemene indruk aangaande het gewone willen geven, aangaande de doorsnee-toestanden die in 1945 en 1946 overal in het land geheerst hebben. Ja, ook nog in 1947 en 1948. U acht dit overdreven? Dan moet u het verslag maar eens lezen van het transport van tweeënzestig Nederlanders uit Ludwigsburg naar Nederland door de “Koninklijke”marechaussee, dat op 15 februari 1947 begon! Eén dode, tal van hoofden waar de bebloede vellen bijhingen, bijna geen eten of drinken, leeg-geplunderde bagage – slot, in een middeleeuwse, natte, donkere kelder van het Fort Honswijk. Voor de dode namen de heren een andere willekeurige Nederlander in de plaats, die zes maanden nodig heeft gehad om te bewijzen dat hij niet met dit transport was meegekomen. Een rechtsstaat?”

Van der Vaar Smit concludeert op pagina 35 van het rapport:

“Ik meen genoeg gezegd te hebben om thans enige conclusies, zoals die onder slachtoffers en medegenoten leven, te mogen naar voren brengen. Vooreerst moge tot elk farizeesgezinde gezegd worden, dat gruwelkampen niet alleen in oorlogstijd bij de heidenen en barbaren voorkwamen. Zeer zeker, gaskamers hebben, voor zover ons bekend, hier niet gefungeerd en galgen hebben hier minder gestaan dan ginds, naar wij vermoeden. Maar, waren de Duitse kampen, zoals we die thans uit na-oorlogse mededelingen breder hebben leren kennen, ruw en radicaal, de Nederlandse kampen en gevangenissen in vredestijd waren sadistisch.”

“De Gooi- en Eemlander schreef op 26 september 1947 naar aanleiding van het adres van geestelijke en sociale verzorgers te Vught: ‘Wij hebben geglimlacht als Duitsers beweerden dat zij niet “wisten” wat er in de hel van de concentratiekampen gebeurde. Nu kunnen wij daarvan iets begrijpen. Want ook wij weten niet wat er in “onze” interneringskampen gebeurt. Daar wordt wel niet lichamelijk maar wel geestelijk vermoord en dat is veel erger, niet alleen voor het individu maar ook voor de samenleving, waarin deze nihilisten een besmettingshaard gaan vormen.”

Van der Vaart Smit voegt daar aan toe:

“Men ziet, de Gooi- en Eemlander schreef een goed woord bij wat zij wist. Maar ze wist niet, hoe in de Nederlandse kampen wel lichamelijk gemoord werd. En ook dit moet zij en ons volk weten, niet om in een schandaalkroniek zich te verlustigen, of over eventuele schuldigen te richten, maar om naar christelijke toestanden te kunnen terugkeren, voordat het te laat is.!”

“De Linie schreef op 28 mei 1948:

Er is ook nog en andere overweging (ten aanzien van amnestie). De overweging van de misdaden – wij zeggen met dit woord waarlijk niet te veel – welke door Nederlanders in kampen te Westerbork, te Vught, te Gorinchem en elders zijn bedreven. Misdaden als bijvoorbeeld het doodslaan van geïnterneerden, het doodschieten van mensen zoals te Vught door Nederlandse stoottroepen na de bevrijding geschiedde. Er zijn martelingen en onmenselijkheden geschied waarvoor geen woorden te vinden zijn en het wellicht het beste is er over te zwijgen. Men vraagt zich af of de bestialiteiten die vele Duitsers tijdens de bezetting bedreven… ( )… wel de speciale eigenschappen van één volk zijn?”

 

SS-teken op de muur van het Fort benoorden Spaarndam, (links) en een historische taferelen in Fort bij Spijkerboor (rechts) geschilderd door gevangenen in de jaren na de oorlog. (Foto GK 2009)

Stelling van Amsterdam

Tot nu toe is er in dit verhaal uitsluitend gesproken over forten of vestingwerken in de Hollandse Waterlinie. In Fort Blauwkapel, Fort Honswijk, vestingstad Gorinchem en bastion Oude-Molen in Naarden werden gevangen collaborateurs en andere gedetineerden op onmenselijke wijze behandeld. Op pagina negen van deze Special is sprake van negen oude forten. Bekend is dat ook in Fort Spijkerboor, onderdeel van de Stelling van Amsterdam en gelegen ten noorden van de hoofdstad, na de oorlog gedetineerden muurschilderingen hebben achtergelaten. Over de behandeling en hun leefomstandigheden is minder bekend. Afgaande op de berichten die op de vorige pagina’s werden vermeld, kan men aannemen dat het ook hier geen pretje moet zijn geweest. Weliswaar had men wellicht wat minder last van vocht en kou omdat de forten van de Stelling van veel jonger datum waren (1880-1920) dan die van de Hollandse Waterlinie, zodat ook verwarming en sanitair beter geregeld waren, maar dat laat onverlet dat men ook in deze forten hetzelfde regime van hardheid en vergelding hanteerde.

Een ander fort waar men nog muurschilderingen van NSB-ers e.d. kan bezichtigen is het Fort benoorden Spaarndam. In tegenstelling tot het zusterfort Bezuiden Spaarndam, dat geheel gerenoveerd is, verkeert het Fort Benoorden Spaarndam in de vervallen toestand van de omstreeks 1950. Het is met een gids te bezoeken bij het licht van een zaklantaarn. Voor meer informatie:

www.stellingvanamsterdam.nl    

 

          

  “In ’t verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal”

Wraak en gerechtigheid in Muiden

Ook in Muiden waren er (echte en vermeende) collaborateurs opgepakt na de bevrijding. In “Oorlogsomnibus van Muiden 1939 – 1945” (Uitgave HAM 2005) staat beschreven op pagina 147 hoe men omging met een aantal meisjes en vrouwen die ervan werden beschuldigd “moffen-meiden” te zijn. Ze werden door Muiden heen gejaagd en op de Schulpen bij de Sluis uitgejouwd en vernederd. Hun hoofden werden hardhandig kaalgeknipt en één van hen overleed aan ernstige inwendige verwondingen enkele dagen later. Een ander was zo in de war dat ze enkele uren later in een inrichting moet worden onder gebracht.

Mevrouw K. kwam een week voordat de oorlog afgelopen was bij Joh. Rozendaal, de plaatselijke leider van het verzet, om hulp vragen voor haar man, een zogenaamde “brood-NSB-er.” Hij werkte bij de Arbeidsdienst. Mensen uit de Hellingstraat hadden tegen haar kinderen gezegd: “Zie je daar die lantaarnpaal? Daar hangt je vader volgende week!” Rozendaal stelde de vrouw gerust. Hij arresteerde K. en liet hem op de zolder van zijn eigen huis aan de Burg. de Raadtsingel slapen, naast de ondergedoken Amerikaanse piloot Claude Murray!

Een andere lot wachtte de verrader Jan Käuderer, die had in 1943 geprobeerd met een brief aan de SD een groot aantal Muidenaren aan de Duitsers uit te leveren. De brief is op de een of andere manier niet verzonden, wat het leven redde van tientallen inwoners van Muiden en Muiderberg. Hij vluchtte na Dolle Dinsdag (5 september 1944) naar het oosten en werd na de oorlog met zijn vrouw, die een fanatiek NSB-er was, geïnterneerd in kamp Crailo. Daar heeft hij ongeveer een jaar vastgezeten. Zijn vrouw pleegde na haar vrijlating zelfmoord. Käuderer stierf vele jaren na de oorlog, met achterlating van een zoon en een dochter. (Voor meer informatie; zie “Het verraad van Muiden” - een NSB-rapport uit 1943 – Uitgave HAM april 2000.)

Piet Heynis was tegen zijn wil naar Duitsland gestuurd om daar te werken. Hij pleegde er sabotage en werd gearresteerd. Na zware mishandelingen waardoor hij voor het leven getekend werd, was hij voor de keus gesteld: Dienst nemen bij de SS of de kogel krijgen. Hij koos noodgedwongen voor de SS en werd naar het Oostfront gestuurd. Na een longschot was hij op ziekteverlof in Muiden, waar hij kon onderduiken via relaties van zijn familie die in het verzet zat. Hij werd toch opgepakt maar ontsnapte uit de gevangenis in Scheveningen. Daarna dook hij opnieuw ergens onder en wachtte het einde van de oorlog af. (Zie ook: “Oorlogsomnibus van Muiden” – HAM).

Dirk Streefkerk, oud-verzetsman van de groep van Joh. Rozendaal, zei in 1989:“Wel heb ik na de bevrijding nog bij de bewakingsdienst gezeten om NSB-ers en ‘moffenmeiden’ te bewaken. Ze zaten in Villa Casparus in Weesp. Erg onder de indruk waren ze niet, terwijl ze toch kaal geschoren waren enzo.”En:“Ik heb nooit spijt gehad van wat ik heb gedaan, maar als ik het over moest doen deed ik het anders. Korte metten! Er zijn teveel verraders en dergelijke goed vanaf gekomen na de oorlog.!”(Uit: “Muidenaren in de oorlogsjaren”, deel 1 – Uitgave HAM 1989.)

Jan Brouwer uit Muiden vertelde in 1995: “Ik ben in dienst gegaan op 8 augustus 1945, bij de gezagstroepen in Weesp. We moesten NSB-ers bewaken in het barakkenkamp bij de Roskambrug.

Als vrijwilliger dus.” Uit: “Muidenaren over zee” – Uitgave HAM 1995.

Op 17 januari 1947 ontplofte er een transport met Duitse granaten op het Kruitpad in Muiden. Er waren 17 doden; militairen en werknemers van de Kruitfabriek. De granaten waren bestemd voor de Kruitfabriek in Muiden, waar tewerkgestelde NSB-ers ze moesten demonteren in een golfplaten loods, op de plek naast het voetbalveld waar later jarenlang een stenen gebouw met een rood pannendak stond. De koppen met de ontstekingen van pricrinezuur werden er afgehaald. Een gevaarlijk werk dat onvrijwillig gedaan werd. (Zie ook: “Kruitpad 16, de Kruitfabriek in Muiden” 1702-2002 – Uitgave HAM 2002.)

MET DANK AAN ALLE MENSEN DIE IN DE LOOP DER JAREN HEBBEN MEEGEWERKT AAN HET VERSTREKKEN VAN INFORMATIE AAN HET HISTORISCH ARCHIEF MUIDEN

 

Muurschildering van een kikker als ober, door geïnterneerden in Fort Nieuwersluis. (Foto GK 2009.)

FOUTE FORTEN

De eigenaars en gebruikers van de forten van de Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam mogen zich de laatste jaren verheugen in een steeds groeiende belangstelling voor hun verdedigingswerken. De Stelling is zelfs uitgeroepen tot Werelderfgoed door Unesco en als zodanig heeft zij een status die gelijk gesteld kan worden met de Borobudur in Indonesië of de piramides van Gizeh in Egypte. Voor de Waterlinie is een aanvraag ingediend om ook deze felbegeerde status te verkrijgen. Mede daardoor is de aandacht voor de forten en tussenliggende verdedigingswerken van de beide linies sterk toegenomen. Een goede zaak, want daarmee is er voor veel verwaarloosde gebouwen, sluizen en andere vestingwerken meer geld, tijd en ruimte gekomen. Ook is de historie van beide linies inmiddels uitgebreid onderzocht en beschreven.

Er is echter één hoofdstuk in de geschiedenis van een aantal forten tot nu toe onderbelicht gebleven. Dat is de na-oorlogse periode, toen diverse forten werden gebruikt als onderkomen voor geïnterneerde collaborateurs, Duitsers en andere gevangenen die vielen onder de Bijzondere Rechtspleging die in de periode van 1944 tot 1951 heeft plaatsgevonden. Er waren ca. 425.000 dossiers bij de Politieke Recherche Afdelingen (PRA’s). Deze hadden betrekking op ruim 250.000 Nederlanders – in veel gevallen waren er meerdere dossiers mbt één verdachte. Van die ruim 250.000 zijn er ca. 100.000 niet vervolgd, dus in totaal 150.000 wel. Al deze mensen moesten verhoord worden, soms wel honderden keren, als ze konden getuigen over andere zaken dan hun eigen gedragingen. De forten zaten dus vol met “foute” Nederlanders, jarenlang. Over hoe men met hen omging en wat dit met hen deed gaat deze Special.

UITGAVE HISTORISCH ARCHIEF MUIDEN MEI 2009